You are here: Foswiki>Dmi Web>Ambtenaren_in_de_openbaarheid (14 Jan 2013, AnneLaurineStadermann)Edit Attach

Onderzoeksproject: Ambtenaren in de Openbaarheid

Team

Anne Laurine Stadermann, Richard Rogers, Erik Borra, Bernhard Rieder en Eelke Hermens

Inleiding: Onderzoek naar het gebruik van sociale media door ambtenaren

Hoe en hoeveel maken ambtenaren gebruik van sociale media? Dat je als ambtenaar niet altijd ongestraft "in een impuls op 'Like' [kunt drukken]," werd begin augustus duidelijk toen de burgemeester van Helmond een fotomontage van een varkentransport met Ajax logo en de tekst spelersbus 2012 ‘likete’ (Gemeente Helmond, 2012). Na klachten van de KNVB zag hij zich genoodzaakt zijn excuses hiervoor aan te bieden.

Terughoudendheid bij het online delen van informatie lijkt op zijn plaats, maar heeft wellicht ook nadelen voor de zichtbaarheid van de overheid online. Jos Moerkamp ("Ambtenaar Online") citeert hierover in een blogpost de initiatiefnemer van de community 'Ambtenaar 2.0' Davied van Berlo: “Ik merk dat ambtenaren heel voorzichtig zijn. Veel collega’s denken dat je online helemaal niets mag zeggen. Daarmee belemmeren ze niet alleen zichzelf, maar plukken ze evenmin de vruchten van social media voor hun organisatie. Door te communiceren wat je doet en door kennis te delen kun je efficiënter werken’" (2010). Moerkamp gaat hier verder op in door te zeggen dat ambtenaren zouden moeten participeren binnen de online gemeenschappen: “De verplaatsing van het politieke debat richting internetcommunities is onomkeerbaar. Als je daar als overheid niet aanwezig bent, kun je succes wel vergeten. En dus is het noodzakelijk dat ambtenaren zich in online discussies mengen” (Moerkamp, 2010). Hoe voorzichtig zijn ambtenaren in hun gebruik van sociale media, en aan wat voor discussies nemen zij wel deel?

Dit onderzoek richt zich op de activiteit van ambtenaren op sociale netwerksites, en de inhoud van de discussies die daar momenteel onder ambtenaren plaatsvinden. De likes, re-tweets en andere acties waarbij een mening wordt uitgedragen zijn voor ons ook van belang. Zo werd ook André Haspels in februari van dit jaar als ambassadeur in Pretoria in Zuid-Afrika door de PVV aangesproken om zijn ‘like’ via zijn persoonlijke Facebookpagina waarop hij verwees naar een pagina van de organisatie ‘Nederland Bekent Kleur' getiteld; ‘Geen regering met steun van de PVV’ (Telegraaf, 2012). Wellicht gebruiken ambtenaren bij voorkeur meerdere accounts op social netwerksites, één voor privégebruik en één voor zakelijk gebruik.

Moerkamp vraagt zich af of ambtenaren in de toekomst gebruiksaanwijzingen vanuit overheidsorganisaties zullen ontvangen voor hun gebruik van sociale media: “[E]r zitten wel haken en ogen aan. Ambtenaren moeten een duidelijk mandaat krijgen van hun organisatie: hoe groot is de ruimte om mee te discussiëren? Daarnaast is het wel verstandig om af te spreken dat er geen tegengestelde geluiden uit dezelfde organisatie komen” (Moerkamp, 2010). Frits Bolkestein benadrukte in 1999 het noodzakelijke verschil tussen de communicatie tussen ambtenaren en bestuurders binnenskamers en daarbuiten. “Binnenskamers mogen - nee: moeten - ambtenaren met alle kracht van argumenten tegen ministers ingaan wanneer die iets willen wat in hun ogen onverstandig is. Maar in het openbaar moeten ambtenaren het woord van hun minister spreken, ook al zijn zij het er niet mee eens” (Moerkamp, 2010).

Om te kunnen onderzoeken of en hoe ambtenaren zich tegenwoordig online manifesteren, vragen we ambtenaren toestemming om de data die zij online delen met vrienden (op Facebook), connecties (op LinkedIn) en volgers (op Twitter) te mogen analyseren.

Dataverzamelingsstrategie en privacy: Hoe gaan we om met de privacy van ambtenaren online?

Nadat we onderzoeksaccounts hebben aangemaakt op LinkedIn, Facebook en Twitter zullen we ambtenaren uitnodigen om aan ons onderzoek deel te nemen. Wij vragen 500-1000 ambtenaren of wij hun sociale mediagebruik mogen bestuderen. Wij zullen hierbij voornamelijk opzoek gaan naar ambtenaren die werkzaam zijn voor de rijksoverheid. Wij zullen dus niet opzoek gaan naar mensen die werkzaam zijn bij gemeenten, provincies of hoogheemraadschappen.

Om allereerst de rijksambtenaren die online actief zijn te identificeren beginnen we met het zoeken van groepen in LinkedIn met betrekking tot de verschillende ministeries. Wij onderzoeken de top ministeries-groepen volgens LinkedIn. De getallen tussen haakjes geven aan hoeveel leden iedere groep telt op maandag 20 augustus 2012:
  1. Ministerie van Defensie (3035)
  2. Ministerie van Veiligheid en Justitie (2929)
  3. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (1749)
  4. Ministerie van BZK (1732)
  5. Ministerie van Infrastructuur en Milieu (1642)
  6. Openbaar Ministerie (868)
  7. Ministerie van Financiën (650)
  8. Ministerie van OCW (629)
  9. Rijkswaterstaat (542)
  10. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (527)
  11. Ministerie van VWS (517)
Omdat niet alle leden van deze groepen ook daadwerkelijk werkzaam zijn voor een ministerie zullen wij de eerste 50 ambtenaren die a.d.h.v. ons netwerk bovenaan verschijnen per groep een contactverzoek sturen. Degene die wij aan ons netwerk mogen toevoegen zullen wij vervolgens ook via onze Facebook- en Twitteraccount een vriendschapsverzoeken sturen, of volgen. Op deze manier zullen wij ook onderzoeken in welke mate ambtenaren op alle drie de platformen actief zijn.

Vanwege de strikte privacyregels die wij hanteren hoeven deelnemers niet te vrezen dat de verzamelde informatie of de uitkomsten van het onderzoek op enige wijze terug te herleiden zijn naar individuen (zie ook onderstaand protocol).

Hoe gaan we om met de data van de gebruikers?

Michael Zimmer, een expert op het gebied van ethiek met betrekking tot internetonderzoek, heeft een belangrijk artikel over dit onderwerp geschreven met als titel: “But the data is already public” (2011). In dit artikel bekritiseert hij onderzoekers die gebruik maken van online data zonder dat zij hier eerst toestemming voor hebben verkregen. In plaats van toestemming te hebben gevraagd hebben de onderzoekers die hij bespreekt geprobeerd om de data te anonimiseren, een gebruikelijke onderzoeksstrategie in nieuwe media onderzoek. De onderzoekers hadden de namen, geboortedata en culturele interesse zoals hobby’s, voorkeuren voor films, muziek etc. van de deelnemers verwijderd. Toch bleken de deelnemers door een combinatie van unieke informatie over bijvoorbeeld, woonplaats, vriendennetwerk en leeftijd identificeerbaar te zijn. Zimmer verwijst naar de beroepscode die is opgesteld voor internetonderzoekers door Charles Ess en de Association of Internet Researchers (AoIR). In deze beroepscode worden richtlijnen gegeven voor het omgaan met privacy van individuen bij internetonderzoek. Ess noemt Europese richtlijnen waarvan wij gebruik zullen maken in ons onderzoek.

Voor dit onderzoek zal er gebruik worden gemaakt van deze regels omtrent online data verzameling en privacy die zijn opgesteld door de Europese Unie:

[A]ll persons who are citizens of the European Union enjoy strong privacy rights by law as established in the European Union Data Protection Directive (1995), according to which data-subjects must:
  • Unambiguously give consent for personal information to be gathered online;
  • Be given notice as to why data is being collected about them;
  • Be able to correct erroneous data;
  • Be able to opt-out of data collection; and
Be protected from having their data transferred to countries with less stringent privacy protections.” (Ess, 2002, p.7)

Hoe kunnen wij deze richtlijnen toepassen voor ons onderzoek?

Voor dit onderzoek stellen wij het volgende voor a.d.h.v. wat wij hebben geleerd van Zimmer en de Europese richtlijnen:
  1. Eerste contact: Aankondiging van onderzoek en vragen van toestemming
    • Wij vragen individuen om deelname aan ons onderzoeksproject waarbij er wordt verwezen naar de gedetailleerde beschrijving hiervan op deze pagina.
    • Via Facebook en LinkedIn wordt gevraagd om een “confirmed opt-in”, d.w.z. toestemming van de persoon om deel te nemen aan dit onderzoek. In het geval van Twitter zullen wij individuen vragen om een ‘opt-out’ te geven, d.w.z. het aan te geven wanneer zij niet door ons gevolgd willen worden.
  2. Respecteren van de privacy instellingen van de deelnemer.
    • Wij houden rekening met de online privacy instellingen van de deelnemers, en we verzamelen alleen data waar we toegang tot krijgen als we onderdeel van een netwerk, vriend of volger worden. Dit wil zeggen dat wij ook informatie van vrienden, contacten en/of volgers binnen het netwerk van de deelnemende ambtenaren als onderzoeksdata zullen beschouwen. De data van ambtenaren die expliciet hebben aangegeven dat zij geen onderdeel van het onderzoek willen uitmaken zullen wij uit onze database verwijderen.
    • Om de privacy van de individuen te respecteren zullen wij ook gebruik maken van de privacy instellingen van de onderzoeker. De Facebook account van de onderzoeker zal namelijk zo ingesteld worden dat alleen de onderzoeker kan zien wie haar vrienden zijn.
    • Gegevens zullen niet beschikbaar worden gesteld aan derden. Dit wil zeggen dat enkel de personen die betrokken zijn bij het onderzoek toegang tot de gegevens zullen krijgen. Dit zijn: Digital Methods Initiative, Emma Communicatie en/of Binnenlandse Zaken.
  3. Niet langer deelnemen aan het onderzoek.
    • Een deelnemer kan zich op ieder moment terugtrekken uit het onderzoek. Dit kan door via één van de platformen een bericht te sturen naar het profiel van de onderzoeker en de connectie te verwijderen op LinkedIn, te ontvrienden op Facebook.. De tot dan toe verzamelde data van de deelnemer zullen wij in dat geval ook verwijderen.
  4. Opvragen van data.
    • Deelnemers kunnen de data die wij van hen verzameld hebben bij ons opvragen. Hiervoor wordt 20 euro aan administratieve kosten in rekening gebracht. De data zullen binnen 30 dagen overgedragen worden.
  5. Het gebruik van de data bij het publiceren van de onderzoeksresultaten.
    • Bij het opschrijven van het onderzoek maken wij geen gebruik van persoonlijke – al dan niet geanonimiseerde- profielen. Voor de analyse zullen wij geaggregeerde profielen van ambtenaren creëren (collectief samengestelde profielen ipv individuele).

Mediumspecifieke benaderingswijze

Voor het onderzoek binnen alle drie de sociale netwerksites houden wij rekening met het uitgangspunt zoals verwoord door Michael Zimmer, dat data die al openbaar is omdat het online beschikbaar is niet automatisch gebruikt kan worden als onderzoeksdata. Wij zullen daarom geen data verzamelen zonder ieder individu hier eerst van op de hoogte te stellen en de mogelijkheid tot een confirmed ‘opt-in’, dan wel ‘opt-out’ te geven.

Omdat het toevoegen van connecties, vrienden worden, of volgen voor ieder van de drie sites op een unieke manier gebeurt zullen wij voor ieder van deze drie een eigen benaderingswijze hanteren, en hier beschrijven. Voor dit onderzoek wordt een speciale onderzoeksaccount aangemaakt op alle drie de platforms: LinkedIn, Facebook en Twitter. Het onderzoeksprofiel wordt enkel gebruikt door onderzoekers van ons team voor dit onderzoek, en niet voor privé doeleinden.

Stap 1: LinkedIn

Voor LinkedIn gelden er strikte regels als het gaat om het toevoegen van iemand aan je netwerk. Dit komt doordat LinkedIn bedoeld is om enkel mensen toe te voegen die je al kent. De opties die hierbij worden aangegeven zijn dat je deze persoon kent als: vriend, collega, oud-klas- of studiegenoot of als je samen zaken hebt gedaan. Wanneer je aangeeft dat je iemand op een andere manier kent, of niet kent dien je het e-mailadres van deze persoon in te vullen. We hopen na te hebben uitgelegd wat wij precies van plan zijn en waarom, dat deze deelnemers niet alleen toestaan dat wij hen volgen via LinkedIn, maar dat wij hen ook mogen volgen via Facebook en Twitter wanneer ze daar ook actief zijn.

Contact leggen:
  • Wij zullen in LinkedIn kiezen voor de mogelijkheid 'search', dan de optie 'people' aanklikken, en de zoekterm 'ministerie' invullen. Uit het zoekresultaat blijkt dat er elf verschillende groepen zijn van Ministeries. Uit ieder van deze elf groepen zullen wij 50 mensen d.m.v. een persoonlijk bericht uitleggen wie wij zijn, wat wij doen en vragen of wij hen aan ons netwerk mogen toevoegen. Samen met het verzoek om deze persoon toe te voegen zullen wij het volgende bericht uitzenden:
"Voor een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam naar het gebruik van sociale media door ambtenaren zoeken wij online actieve mensen die werken voor overheidsinstellingen.Via de link 'Onderzoek' op mijn profiel vindt u een beschrijving hiervan.Anne Laurine Stadermann, Digital Methods Initiative."

Confirmed ‘Opt-in’:
  • De confirmed ‘opt-in’ bestaat dan uit het bevestigen van het vriendschapsverzoek en daarmee aangeven dat het akkoord is dat wij toegang hebben tot de Facebook berichten en activiteiten. Wanneer het vriendschapsverzoek niet wordt bevestigd zullen wij de activiteiten van deze persoon niet analyseren en meenemen ons onderzoek.

Stap 2: Twitter

Nadat wij zoveel mogelijk ambtenaren via LinkedIn bevriend hebben, zullen wij ook op zoek gaan naar ambtenaren die wij via Twitter mogen volgen. Allereerst zullen wij de Twitteraccount aan de LinkedIn-account koppelen (wat via de profielpagina op LinkedIn kan), en vervolgens de Facebookaccount aan de Twitteraccount (wat via persoonlijke instellingen via Twitter kan).

Contact leggen:
  • De deelnemers die via LinkedIn voor de confirmed ‘opt-in’ hebben gekozen zullen wij allereerst via Twitter gaan volgen. Daarna zullen wij kijken wie zij volgen, en door wie zij gevolgd worden om zo eventueel meer geschikte ambtenaren voor ons onderzoek te vinden.
‘Opt-out’:
  • Omdat het bij Twitter zo is dat er geen bevestiging nodig is om iemand te volgen is er hier geen sprake van een ‘opt-in’, maar ‘opt-out’ situatie. Dit houdt in dat wanneer iemand niet door ons gevolgd wil worden, hij of zij dit aan ons dient te laten weten. Dit kan op twee manieren:
  1. D.m.v. een Tweet naar ons
  2. D.m.v. het (tijdelijk) terugvolgen van de onderzoeksaccount en vervolgens een persoonlijk bericht sturen.

Stap 3: Facebook

Bij Facebook kun je, in tegenstelling tot LinkedIn, wel een persoonlijk bericht sturen zonder al een connectie te hebben, en iemand als vriend toevoegen zonder verder te hoeven specificeren wat je connectie met deze persoon behelst (in tegenstelling tot LinkedIn, zoals hierboven beschreven onder ‘Stap 1’). We zullen de leden van de verschillende Ministerie-groepen van LinkedIn een vriendschapsverzoek sturen via onze Facebook onderzoekersaccount.

Contact leggen:
  • Door ambtenaren uit deze groep te zoeken a.d.h.v. voor-en achternaam, en vervolgens op ‘bericht’ te klikken zal contact met hen worden opgenomen. Dit bericht bevat de volgende boodschap:
"Voor een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam naar het gebruik van sociale media door ambtenaren zoeken wij online actieve mensen die werken voor overheidsinstellingen.Via de link 'Onderzoek' op mijn profiel vindt u een beschrijving hiervan.Anne Laurine Stadermann, Digital Methods Initiative."

Vriend toevoegen:
  • Direct na het versturen van dit bericht zal met behulp van de optie ‘vriend toevoegen’ een vriendschapsverzoek naar deze persoon uitgaan. ‘Opt-in’:
  • Net als bij LinkedIn, zullen ambtenaren hier ook weer de mogelijkheid krijgen om een ‘opt-in’ te geven. Dit zal zijn door ons ‘vriendschapsverzoek’ verzoek te bevestigen. Dit krijgen wij te zien zodra iemand ons verzoek geaccepteerd heeft. Wanneer dit niet gebeurt zullen wij deze persoon vanzelfsprekend niet meenemen in ons onderzoek.

Analyse strategie

De aanpak van ons onderzoek naar het gebruik van sociale media onder ambtenaren kan omschreven worden in de traditie van ‘analytics.' Deze term en aanpak is gepopulariseerd door Google Analytics, de software waarmee je het verkeer van en naar je website kunt achterhalen. In het algemeen kan ‘analytics’ gedefinieerd worden als het tellen van online handelingen, zoals het aantal vrienden dat aan een netwerk wordt toegevoegd, het aantal retweets dat wordt uitgestuurd, het aantal likes dat iemand geeft en/of ontvangt, enz. Deze aantallen zijn zowel een aansporing voor gebruikers om hun netwerk te vergroten alsook een tool voor ‘profilers’ (inclusief marketeers) om mensen met een groot netwerk te kunnen vinden. Dergelijke invloedrijke gebruikers zijn van groot belang voor bijvoorbeeld marketeers, omdat zij online een groot bereik hebben. Dergelijk bereik wordt ook wel gemeten in een Klout-score, die met een score van 1 tot 100 de invloedrijkheid van een online gebruiker(sprofiel) aangeeft (http://klout.com/understand/score).

Onze analyse probeert in stijl van de Klout-scores dichtbij het medium te blijven. Om dit te kunnen doen zullen wij de verschillende sociale activiteiten tellen om te achterhalen wat ‘gemiddeld gebruik’ is en zo te komen tot wat de Duitsers de ‘Otto Normalverbraucher’ noemen van ambtenaren online: een online Jan Modaal. We zullen gebruikers typeren als onder-, boven-, of gemiddelde sociaal netwerkgebruikers met daarbij een beschrijving van ieder type. Wat gemiddeld is zullen we berekenen aan de hand van Klout scores.

Een eerder onderzoek naar het gebruik van Twitter door de congresleden in de V.S. is voor ons een startpunt. “Twitter : The Electoral Connection?” door de politieke wetenschappers Lassen en Brown uitgevoerd in 2010 maakte gebruik van drie soorten analyses: tellen van de aantal accounts per platform, hoeveelheid activiteiten en het bereik per platform. Deze drie stappen zullen wij voor alle drie de platformen ook volgen in onze analyse:

Stap 1: Tellen hoeveel leden van onze steekproef zowel een Twitter, Facebook als LinkedIn- account hebben. Het doel hierbij is om te kijken welk(e) sociale netwerksites en welke combinaties hiervan de ambtenaar gemiddeld gebruikt.

Stap 2: Kijken hoeveel ambtenaren met een Twitter-account meer dan gemiddeld aantal Tweets per maand hebben gepost/geretweet. Omdat we geïnteresseerd zijn in gemiddelde uitslagen zullen wij dit specifieke aantal laten afhangen van het gemiddelde aantal Tweets dat ambtenaren per maand posten.

Stap 3: Klout-scores van ambtenaren per sociale netwerksite (LinkedIn, Facebook en Twitter) berekenen. Dit wil zeggen, het maken van een netwerkanalyse door de omvang van het netwerk van de ambtenaren te bestuderen, te kijken met wie zij bevriend zijn en op wat voor manier de omgang met deze connecties plaatsvindt. Hierbij zullen wij als onderzoekers informatie over het netwerk en de connecties van de ambtenaren verzamelen.

We hebben hier nog een stap aan toegevoegd omdat we ook geïnteresseerd zijn in de inhoud van de discussies:

Stap 4: Gebruikmakend van de geaggregeerde profielen zullen wij de meest opvallende discussies inhoudelijk gaan typeren.

Klout-score:

Naast de gemiddelde gebruiker zullen we de discussies die geïnitieerd worden of waar aan wordt deelgenomen door mensen met hoge Klout-score karakteriseren en inhoudelijk analyseren. We zijn ook geïnteresseerd of ambtenaren met hoge een Klout-score gebruikmaken van professionele of privé accounts.

We willen in het kort uitleggen wat een Klout-score is volgens Lassen en Brown. Het is een methode waarbij niet simpelweg wordt opgeteld hoeveel Tweets iedere gebruiker heeft gepost maar er wordt gekeken naar drie aspecten. Wij maken in ons onderzoek vervolgens gebruik van de methode die het medium ons biedt.
  1. ‘Relatively Reach’, oftewel het bereik van de gebruiker, d.w.z. de specifieke omvang van het daadwerkelijke publiek per gebruiker.
  2. ‘Amplification ability’, bijvoorbeeld het aantal Tweets dat gereplyed of ge-retweet wordt of besproken door andere gebruikers.
  3. ‘Network score’, de mate waarin iemands Klout-score verhoogd wordt wanneer de leden van het netwerk van de gebruiker ook hoge Klout-scores hebben.
De Klout-score kan van 0 tot 100 lopen waarbij er wordt aangenomen dat hoe hoger de score is, hoe succesvoller een individu is in het beïnvloeden van de discussie in zijn of haar online sociale omgeving. Hoewel Klout-scores van 0 tot 100 lopen zijn scores boven de 50 uitzonderlijk. Zo bleek de gemiddelde score 18.5 te zijn in het onderzoek van Lassen en Brown, en schoot hier één congreslid bovenuit met een score van 65. Lassen en Brown koppelen de scoren van de congresleden in hun onderzoek aan de invloed die zij hebben op politieke discussies: “Including these scores in our analysis enables us to estimate not only each member’s frequency of Twitter usage but also each member’s success in influencing political dialogue.” (Lassen en Brown, 2010, p. 424)

Verwachtingen

We verwachten:
  1. ‘General network effects’ te vinden: ‘long tails’, 80/20 regels, superconnectors, hubs, centrale spelers en perifere gebruikers. We verwachten ook accounts te vinden met weinig volgers. Er zullen wellicht tweetloze accounts zijn, en mensen die heel weinig gebruik maken van sociale media.
  2. Dat er een verschil is tussen de informatie die ambtenaren delen op persoonlijke en publieke accounts, maar dat dit verschil anders is dan wat Bolkenstein aangaf met het verschil tussen “binnenskamers” en “buitenskamers”.
  3. Dat ambtenaren zoals Davied aangaf, terughoudend zullen zijn op sociale netwerksites.
  4. Dat deelname aan een onderzoek altijd weerslag heeft op de deelnemers. Dus in lijn met het ‘survey-effect’ zal hier sprake zijn van een vriend-effect, connectie-effect en/of volg-effect. We gaan ervan uit dat dit minimaal zal zijn omdat de deelnemers in dit geval niet ‘uit de situatie’ gehaald worden of gevraagd worden te reflecteren op hun online activiteiten.
Dit onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met Emma Communicatie en in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Referenties

Charles Ess en the AoIR ethics working committee (2002), “Ethical decision-making and Internet research: Recommendations from the AoIR ethics working committee”, 27 november, www.aoir.org/reports/ethics.pdf

Gemeente Helmond (2012). “Burgemeester Jacobs: ‘Het was niet mijn bedoeling om mensen te kwetsen of beledigen’", verklaring, 11 augustus, http://www.helmond.nl/internet/Nieuws-overzicht/2012/Augustus/Burgemeester-Jacobs-Het-was-niet-mijn-bedoeling-om-mensen-te-kwetsen-of-beledigen.

David S. Lassen en Adam R. Brown (2011), “Twitter: The Electoral Connection?”, Social Science Computer Review. 29(4): 419-436.

Jos Moerkamp (2010), "Ambtenaar Online," blogpost, Binnenlands Bestuur, 9 april, http://www.binnenlandsbestuur.nl/bestuur-en-organisatie/achtergrond/achtergrond/ambtenaar-online.155468.lynkx

De Telegraaf (2012), "PVV boos op ambassadeur in Pretoria", 5 Februari, http://www.telegraaf.nl/binnenland/11453205/__PVV_boos_op_ambassadeur__.html

Robert E. Wilson, Samuel D. Gosling en Lindsay T. Graham (2012), “A Review of Facebook Research in the Social Sciences”, Perspectives on Psychological Science. 7(3): 203- 220.

Michael Zimmer (2011), “But the data is already public: On the ethics of research in Facebook", Ethics and Information Technology, 12(4): 313-325.
Topic revision: r29 - 14 Jan 2013, AnneLaurineStadermann
This site is powered by FoswikiCopyright © by the contributing authors. All material on this collaboration platform is the property of the contributing authors.
Ideas, requests, problems regarding Foswiki? Send feedback